Mijn gestolen fiets staat vast op het fietsslotje. Mijn fietsslotje. Niet dat ik daar iets aan heb. De sleutels gooide ik allang weg. Dus til ik mijn fiets op. Hij staat immers niet met het kettingslot ergens aan vast. Ik sleep hem mee. Van de Nieuwmarkt naar de pont. Van de NDSM-werf naar mijn huis. Als een echte fietsendief. Onderweg wordt mij niets gezegd. Terwijl het mij vrij duidelijk lijkt dat ik een fiets steel. Op een zonnige middag. In het centrum van Amsterdam. Mijn fiets piept door het slepen. Een aantal mensen staren mij na. Ik vind het nog een hele klus om een fiets te stelen. Een fiets is zwaar tillen. Slepen is een stuk makkelijker. Alleen knappen daar de spaken van. Een fiets zonder spaken is lastig te verkopen. Zelfs voor twee tientjes. Als fietsendief moet je hem wel tillen. Of ter plekke openbreken. Dat kan natuurlijk ook.
Een rijinstructeur is de enige die mij aanspreekt. Vlak voor mijn huis. Vanuit zijn stilstaande lesauto. Of ik blij ben met mijn gestolen fiets. En of ik blij ben. Na drie maanden vind ik mijn gestolen fiets weer terug. Die nu veilig en wel in mijn kamer staat. Op tweehoog. Misschien vraag ik een tweetientjesfietsverkoper om advies. Die weet vast hoe ik het makkelijkst mijn fietsslotje openbreek.
Een rijinstructeur is de enige die mij aanspreekt. Vlak voor mijn huis. Vanuit zijn stilstaande lesauto. Of ik blij ben met mijn gestolen fiets. En of ik blij ben. Na drie maanden vind ik mijn gestolen fiets weer terug. Die nu veilig en wel in mijn kamer staat. Op tweehoog. Misschien vraag ik een tweetientjesfietsverkoper om advies. Die weet vast hoe ik het makkelijkst mijn fietsslotje openbreek.